Een vrouw van middelbare leeftijd komt uit de menigte en loopt op de stuiptrekkende jongen af.
‘Ik heb de ambulance al gebeld,’ zeg ik tegen haar, wanneer ze bij zijn voeten gaat zitten.
‘Fijn,’ antwoordt ze. Haar heldere ogen kijken mij aan. Secondelang voel ik me op een onverklaarbare wijze bevrijd en vraag mij af waarvan. Met een glimlach wendt ze haar gezicht af. Ze trekt de sportschoenen en sokken van de jongen uit.
Hij oogt nog kwetsbaarder zo. Speeksel sijpelt uit zijn mondhoeken. Zijn blote voeten legt ze op haar schoot.
‘U moet van hem afblijven,’ roept een man. Andere mensen knikken. Instemmend gemompel gonst door de menigte.
Met gesloten ogen betast ze beide grote tenen. Op een bepaalde plek stopt ze, verstevigt haar greep en drukt daarna haar duimen met korte tussenpozen in zijn huid. De bonte sjaal om haar schouders wappert in de waterkoude wind.
‘Ik ken haar,’ zegt een meisje tegen haar vriend. ‘Ze is een beetje vreemd.’
Ik moet de neiging voor de vrouw op te komen onderdrukken en pers mijn lippen op elkaar.
De ongecontroleerde bewegingen van de jongen verminderen. Zijn armen liggen nu stil langs zijn lichaam. Ik houd mijn adem in. De menigte verstomt.
In een vloeiende beweging pakt ze zijn hielen en legt die in de kom van haar handen.
Het geluid van een sirene verstoort de eenheid die ongemerkt is ontstaan. Zwaailichten kleuren de stoep spookachtig blauw.
De jongen knippert met zijn ogen. Verschillende mensen maken ruimte. Het licht van de lantaarnpalen reflecteert op de pakken van de broeders.
Ik volg de blik van de jongen die bleekjes op zijn ellebogen steunt en zie nog net de grijze stekeltjes van de vrouw tussen de mensenmassa door, voor ze in de schemering verdwijnt.
Mooooooi Meta, zo waar!
LikeLike
Bedankt, Thea, voor je leuke reactie!
LikeLike