De vlaggen hangen uit. Alle buren juichen en lachen. Ze dansen en zoenen zelfs met elkaar.
Als ze vliegtuigmotoren hoort, knijpt ze in Sonja’s hand. ’Moeten we niet gaan schuilen?’
‘Je hoeft niet meer bang te zijn Aagje, de oorlog is voorbij. Kijk, het vliegtuig maakt rare capriolen in de lucht,’ stelt haar zus haar gerust.
Ze volgt Sonja’s wijsvinger, het toestel maakt een cirkel. Maar dan komt er rood spul uit de staart. ‘Het stort neer!’ schreeuwt Aagje, en denkt aan het vliegtuig dat in het weiland neerstortte. Alle ruiten in de omgeving waren kapot.
‘Nee, de piloot maakt een soort hartje,’ zegt haar normaal zo ernstige zus met glimmende ogen.
Ze wil dat het vliegtuig ophoudt. Zo meteen verliest het nog een bom als hij op zijn kop blijft vliegen.
‘Nu mogen we vast snel naar huis,’ zegt Sonja. ‘Dan zien we mama eindelijk terug, en onze broers.’
‘En Jelle en Bauke dan?’ Aagje krijgt een beetje pijn in haar buik. De vreemde mevrouw, die af en toe brieven schrijft, kijkt streng op de foto. Helemaal niet zo lief als tante Greetje met haar zachte armen waar ze heerlijk in weg kan kruipen wanneer ze weer eens enge dromen heeft.
‘Dat zijn je broers niet, hoe vaak moet ik dat nog zeggen.’
Aagje slikt. Tranen prikken achter haar ogen.
Sonja knielt naast haar neer. ‘Je kunt er niets aan doen,’ zegt ze. ‘Je was amper twee jaar toen moeder ons wegstuurde uit Amsterdam. Nu ben je bijna zes.’
‘En dat donkere huis, met al die nauwe trappen, gaan we daar naar terug?’
‘Dus dat weet je nog wel?’
Ze knikt. Daar gaan haar nachtmerries altijd over. Alles om haar heen stort in en een man laat haar vallen.
‘Dat is platgebombardeerd, lieverd, daarbij is papa gestorven,’ zegt Sonja zachtjes.
Aagje neemt de vertrouwde boerderij op. Tante Greetje komt aan lopen, onder haar klompen knarst het grind en ze kijkt niet zo blij als de anderen.
‘Mama,’ fluistert Aagje, als ze in haar veilige armen vlucht.