De brandstapel

Ik weet dat angst de grootste valkuil is van het leven.vuur
Mijn beul, gevangen door macht, en ik — ondanks mijn kennis — gevangen in onmacht.

De put is afgesloten met alleen een rooster. Ik ben tot op mijn botten verkleumd. Mijn jurk is doorweekt van de regen en mijn blote voeten zijn inmiddels gevoelloos door het water dat op de bodem blijft staan. Geritsel verraadt de aanwezigheid van ratten. Ik huiver.

De afgelopen nacht zaten we hier met zijn dertienen. We drukten onze verkleumde lijven tegen elkaar. In onze kwetsbaarheid en onze gezamenlijke vernedering groeide er een vreemd soort intimiteit, we voelden ons meer dan ooit verbonden. Een misleidende gedachte ontstond; dat we op de een of andere manier kracht zouden krijgen om de komende martelingen te doorstaan.

Ik sluit mijn ogen …

… Het eiland — op geen enkele kaart zichtbaar — tekent zich duidelijk voor mijn geestesoog af. Bergen met witte toppen, bossen in allerlei kleuren groen en steile rotskusten afgewisseld met lagunes. Afkomst is hier niet belangrijk. Ik zal alleen mezelf meebrengen, en het weten dat ieder levend wezen gelijk is aan elkaar. Daar mag ik uitrusten en terugkijken — zonder oordeel — en daarna besluiten opnieuw te incarneren, of niet; de keus is aan mij …

Geroffel aan het rooster trekt mijn aandacht.
‘Ik geef je een laatste kans, heks. Je hoeft alleen maar toe te geven dat jij, samen met jouw uitschot, deze pestplaag veroorzaakt hebt. Dan zullen we genadig zijn en je de strop geven in plaats van …’
‘Nee,’ roep ik naar het ronde gat boven me, en spuug naar de smerige kop die grijnzend op mij neerkijkt, zijn mond vol rotte stompjes. Ik proef gal achter in mijn keel. De stank van zijn lichaam is nadrukkelijk aanwezig en ik neem me voor dat dit mijn laatste leven is. In ieder geval keer ik pas terug als de beschaving zijn intrede doet. Waarschijnlijk nooit. Inwendig vervloek ik dit bestaan, en besef dat ik me verlaag tot het niveau van mijn beul.

Ik klem mijn handen om mijn oren in de hoop het gekrijs van de vrouwen buiten te sluiten en kokhals van de geur van hun verbrande vlees. Mijn vermeende kracht spoelt met de regen mee, lost op in het water aan mijn voeten. Ik duik in elkaar als hij zijn dikke lijf naar binnen perst.
‘Loop naar de hel,’ schreeuw ik.
‘Daar ga jij nu naartoe, net zoals de andere twaalf.’ Hij sleurt me aan mijn haren omhoog.
Ik gil en schop.
Hij lacht. Met zijn vrije hand grijpt hij onder mijn rokken.
In een allesoverheersende woede bijt ik in zijn arm. Zijn bloed sijpelt warm langs mijn kin. Een brul, daarna een explosie in mijn hoofd …

… Het eiland roept me …  daar zal ik mijn zusters terugzien …

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s