Illusie

zon in zee

Met een schok opent Jasmijn haar ogen en het omhullende gevoel, een wezenlijk deel van iets groters te zijn vervliegt al snel. Ze wrijft door haar ogen en trekt het laken tot aan haar neus. De bekende eenzaamheid verjaagt als een verstikkende huid het laatste restje geborgenheid van de droom; maar het beeld van de langwerpige tafel blijft door haar slaapkamer zweven. Gestalten, of waren het mensen, geesten misschien? Nee. Lichtwezens komen het dichtst in de buurt. Met z’n dertienen zaten ze aan weerszijden van de tafel. Ze waren een beetje doorschijnend en toch zo duidelijk aanwezig.
Jasmijn gaapt en moet moeite doen om wakker te blijven. Waar had ze zelf gezeten? Ze probeert de details te herinneren. Nergens. Ze was gewoon aanwezig. Het was bevrijdend zich met gedachten te kunnen verplaatsen. Ze voelde zich compleet. Gezien. Eigenaardig, om gezien te worden zonder lichaam, terwijl niemand haar in het normale leven lijkt op te merken. Ze kreeg een opdracht van, “de Dertien”.
Jasmijn draait op haar zij. Een schijfje maan schemert door de vitrage.
Wat was de opdracht ook alweer? Wat maakt het uit. Het was maar een droom. Ze kan beter gaan slapen. Morgen is een drukke dag.
Maar … het is belangrijk, wat ze haar gevraagd hebben. Dat hoorde ze aan de resonantie van hun stemmen. Ze spraken niet zozeer met woorden toch wist ze precies wat, “de Dertien” bedoelden. Het enige wat haar is bijgebleven, is het gevoel dat de opdracht iets met haar te maken heeft.
Jasmijn knipt haar bedlampje aan. Ze gooit het laken opzij en drentelt naar het toilet. Met haar ellebogen op haar knieën en haar hoofd op haar handen geleund, staart ze naar de grijs geblokte plavuizen op de vloer. Haar roodgelakte teennagels steken fel af bij het witte wc-matje.
Ze houdt niet van opzichtig gekleurde nagels en ook niet van rood ondergoed. Maar Stijn vindt het sexy en deze keer doet ze er alles aan om haar vriend te behouden. Ze wil van het imago saai af. En ze wil een langdurige relatie. Sterker nog, ze wil kinderen. Dat durft ze echter niet tegen Stijn te zeggen. Tot nu toe ontwijkt hij handig elk gesprek over samenwonen. Voor hetzelfde geld jaagt ze hem de stuipen op het lijf. Ze spoelt het toilet door.

In de woonkamer opent Jasmijn de balkondeur en stapt over de drempel. Het balkon is warm onder haar voeten. Ze is vergeten haar was binnen te halen en betast de kurkdroge handdoeken. De sterren beginnen al te verbleken. Niet dat ze veel sterren ziet hier midden in de stad. Ze is het stadsleven beu. Eigenlijk is ze haar hele manier van leven beu. Sinds kort ook haar baan. Ze had verwacht de vrijkomende functie te krijgen. De afgelopen vakantieperiodes heeft ze keer op keer laten zien dat ze gemakkelijk een reisbureau kan leiden. Niet assertief genoeg was de reden toen Chantal – de nieuwe collega die Stijn met veel bombarie uit een ander rayon binnenhaalde – de felbegeerde functie als manager kreeg. Gedwee had ze geknikt en haar ergernis – zoals altijd – ingeslikt. Zo komt ze geen steek verder.
Jasmijn staart in de diepte, meteen trekt er een duizeling door haar hoofd. Wie gaat nu op de tiende verdieping wonen met hoogtevrees? Ze gaat op de tuinstoel zitten en laat de rugleuning achteroverzakken. De temperatuur is nog steeds aangenaam. Een merel zingt. Met gesloten ogen drijft ze op het deuntje mee …

…. Ze zweeft over de boomtoppen, hoger en hoger. Ver beneden, midden in de bossen is een meertje. Als een donkerblauwe cirkel ligt het roerloos tussen het groen. Ze wil op een takje landen maar dat hoeft niet. Ze is geen vogel. In een oogwenk verschijnt de lange tafel met dezelfde personen uit haar droom. Een vrouw maakt zich los van de rest. In haar ogen straalt een licht.
Een warmte ontstaat in Jasmijns hart en verspreidt zich daarna door haar lichaam.
‘Zonnewende …’ klinken tonen om haar heen. Het liefst wil Jasmijn zich in het zachte timbre ervan wentelen.
Natuurlijk. Dat is de opdracht. Hoe kon ze dat vergeten.
Het water onder haar komt tot leven. Een cirkel van helderblauwe lichten schijnt ergens vanuit de diepte omhoog. In het midden ontstaat er een patroon van paarsviolette kleuren. Het meertje ziet er nu uit als een plateau. De abstracte vorm van de ontstane lijnen herinneren haar ergens aan.
Jasmijn duikt achteruit. Een vluchtige kou veegt langs haar heen.

Een irritant geluid galmt door het bos.

De zon schijnt in haar gezicht. Getoeter van auto’s.
Haar smartphone verspreidt een herrie. Hoe laat is het?
Ze rent naar binnen. Kak. Half elf. Hoe is het mogelijk!
Vijf gemiste oproepen.

‘Hilarisch. Wat heb je uitgespookt vannacht?’ De spottende ogen van Chantal laten haar niet los.
Jasmijns wangen branden bij de niet uitgesproken veronderstellingen. ‘Niets. Ik … heb vreemd gedroomd.’ Ze wrijft over haar armen. Sinds ze wakker is draagt ze een vreemde kilte bij zich.
‘Je kunt mij meer vertellen. Maar het is je vergeven, zo stipt als jij altijd bent. Met zo’n lekker ding als Stijn zou ik mezelf ook verslapen.’
De telefoon gaat over en bespaart haar een antwoord.
Als Jasmijn even later naar haar scherm staart spookt de zonnewende door haar hoofd. Die is morgen al, heeft ze op internet uitgevogeld in de tram op weg hierheen. Nu nog vrij vragen is onmogelijk. En dan? Naar dat bos gaan waarvan ze niet eens weet waar het is? Het zag er niet bepaald Nederlands uit. Het idee daarnaartoe te moeten trekt haar aan en stoot haar tegelijkertijd af.
‘Jasmijhijn …’
‘Huh. Wát?’
Op haar hoge hakken komt Chantal aangelopen, knipoogt samenzweerderig en wijst naar het glazen kantoortje waar Stijn met een nonchalant gezicht staat te bellen. Hij wenkt haar. Jasmijn schiet haar mintgroene colbertje aan. Net vanochtend heeft ze een oude jeans aangetrokken, gelukkig wel met een net bloesje. Terwijl ze naar hem toe loopt rommelt ze met haar handen haar korte krullen in model.
Stijn legt de telefoon op het bureau. ‘Jasmijn, ik heb je vanochtend verschillende keren gebeld.’ Zijn donkere ogen staan een beetje achterdochtig. Dat is zijn managersblik. Het geeft je het gevoel beter te willen presteren. Het hem naar de zin te maken. Aan het gedrag van haar collega’s te merken – de mannelijke zowel de vrouwelijke – treft zijn tactiek doel.
Ze laat haar adem ontsnappen. ‘Ik …’
‘Chantal vertelde mij de reden net. Niets voor jou trouwens. Maar goed. Ik heb een voorstel. Laatst liet je doorschemeren dat je meer uitdaging in je werk zoekt. Wat denk je ervan inkoop te gaan doen?’
Jasmijn laat haar schouders hangen. Dáár zit ze niet op te wachten. Ze heeft geen zin de hele wereld af te klepperen om de meest onmogelijk deals binnen te slepen. En dat wéét Stijn. ‘Ik …’
‘Hier.’ Hij pakt haar hand en trekt haar achter het bureau. ‘Noorwegen, lijkt mij als proef een mooi begin.’ Hij tikt met een pen op het scherm.
Bij het plaatje dat verschijnt knikken haar knieën en automatisch grijpt ze naar zijn arm.
‘We willen proberen de avonturiers te bereiken. Maar wel met iets uitzonderlijks uiteraard en niet alleen kamperen in de wildernis.’ Aan zijn gezicht te zien trekt het hem absoluut niet. ‘De bedoeling is dat jij contact gaat leggen met een gids. Iemand die de omgeving op zijn duimpje kent.’
Jasmijn staart naar het “bekende” meertje. Het bos. De bergen. Ze slikt. ‘Waarom stuur je Jelle niet. Hij is de reislustige backpacker. Ik …’
‘Omdat ik graag wil dat jij gaat.’ Zijn stem is scherp.
De moed zakt haar in de schoenen.
‘Jouw vlucht naar Trondheim vertrekt vanavond om acht uur.’
Jasmijn ploft op de bureaustoel.
‘Neem wat warme kleding mee en vergeet vooral geen nette kleren in te pakken.’ Een afkeurende blik glijdt langs haar spijkerbroek. ‘Je vertegenwoordigt het bedrijf en de concurrentie is moordend.’
Van hieruit heeft ze een mooi zicht over de kantoortuin. Chantal krijgt het voor elkaar om in haar kokerrok bij Jelle op het bureau te gaan zitten en ineens ziet ze het glashelder. Ze mag dan niet assertief zijn maar ze heeft mensenkennis. Zélf hoort ze in dit kantoor te zitten.
Stijns gezicht krijgt een zachtere uitdrukking. ‘Jij bent de geschiktste persoon voor deze opdracht, Jasmijn.’ Nee, Jelle, wil ze tegenwerpen. Vluchtig streelt hij haar wang. ‘Voel jij je wel goed? Je ziet een beetje bleek. Je hebt toch niets onder de leden?’
Jasmijn schudt haar hoofd. Een beetje meewarig glimlacht ze. Stijn, is de storende factoor. Hij neemt steeds de verkeerde beslissingen. Waarom ziet ze dat nu pas?
‘Goed. Dan stel ik voor dat je naar huis gaat en je reis voorbereidt.’ Zijn toon duldt geen tegenspraak.

Een waas van motregen druppelt in haar gezicht en kleeft in haar hals en nek. Ondanks het kille weer en het late tijdstip is de lucht helder, op de regenwolken na. Ze is zo hals over de kop vertrokken dat ze niet eens de tijd had een hotel te boeken. Op zoek naar een taxi ritst ze haar dunne zomerjas tot bovenaan dicht, blij dat ze haar jeans aangehouden heeft. Stijn ziet haar toch niet.
‘Jasmijn Orion?’ Ze draait haar hoofd om. Haar onmogelijke achternaam is het enige wat ze van haar biologische ouders weet. Met een briefje zat het aan haar mutsje vastgespeld. Een man met rode krullen komt op haar afgesneld. ‘Hallo. Ik ben Kars Universet.’
‘We zijn toch geen familie?’ flappen de woorden uit haar mond.
Met een glimlach raakt hij kort een natte lok van haar aan. Het gebaar voelt gek genoeg vertrouwt. De haarkleur is niet hun enige overeenkomst. Net als zij is hij ook langer dan gemiddeld.
Ze moet de aandrang weerstaan niet het mysterieuze verhaal rond haar geboorte op te biechten; achtergelaten bij een kerk. In plaats daarvan zegt ze: ‘Ik had niemand verwacht.’
Hij neemt de koffer van haar over. ‘Ik kreeg een mailtje van Stijn Bergsma,’ zegt hij in een accentloos Engels.
‘Ach.’ Vreemd, dat Stijn dit niet vermeld heeft. Maar de opluchting in dit voor haar vreemde land iemand te ontmoeten krijgt de overhand en ze volgt Kars dan ook zonder te aarzelen naar zijn auto. Een moderne versie van een pick-up. Een Mercedes aan de ster te zien. Als dit hun tussenpersoon wordt zal het wel wat mogen kosten. Of is het een valstrik? Onderhandelen is niet haar sterkste punt. Straks zakt ze nog als een baksteen.
Het is aangenaam warm in de auto. Ze zakt in de comfortabele stoel.
‘Maak het je zelf gemakkelijk. Tegen de ochtend zullen we er pas zijn.’
‘Wát?’ Ondanks de warmte krijgt ze het koud. ‘Ik … dacht, we gaan naar een hotel.’ Ze buigt voorover en graaft in haar tas.
‘Voor ik vertrok heb ik een kamer in ons dorp voor je gereserveerd.’ Hij start de moter die nauwelijks hoorbaar is. De ruitenwissers vegen geruisloos de regendruppels weg. ‘Jouw leidinggevende is het ermee eens.’
Geamuseerd blijft zijn blik op haar smartphone hangen, die ze naar een korte aarzeling terug in haar tas stopt. Stijn slaapt waarschijnlijk toch al. Ze durft niet te vragen welk dorp precies. Zometeen denkt Kars nog dat ze paranoïde is. Of, schiet het door haar hoofd, hij meent natuurlijk dat ze weet waar het is.
Met dit idee laat ze zich weer achteroverzakken.

‘We zijn er, Jasmijn.’ Zijn lichte ogen herinneren haar aan iemand.
Onmiddellijk schiet ze overeind. Ze moet meteen ingeslapen zijn. Wat gênant. Ze kan zich niets van de rit herinneren en ze is op een vreemde manier uitgerust, alsof ze niet geslapen heeft maar alleen met haar ogen geknipperd. In tegenstelling tot anders heeft ze geen moeite met wakker worden.
Kars opent het portier en springt naar buiten. Aan niets kan ze merken dat hij op zijn minst zes uren heeft gereden. Of twaalf, als hij van hieruit gisteren vertrokken is. Zeven uur vijftien staat op de hypermoderne display in het dashboard. Ze blijft het raar vinden, ze slaapt nooit in een auto en nu moeiteloos uren achterelkaar.
Jasmijn stapt ook uit. Door de frisse wind slaat ze haar armen over elkaar. Een rode blokhut waarvan het dak begroeid is met mos, staat tegen de bergwand aan. Ergens klatert een beekje.
‘Waar is het dorp?’ Ze gluurt tussen de dicht op elkaar staande bomen door.
‘Daar zijn we net doorheen gereden. Ik ga er vanuit dat je uitgerust bent.’ Hij knipoogt.
Jasmijn wrijft over haar gezicht. Ze wil niet weten hoe ze eruit ziet na al dat gereis. Vast bleek en afgetobd en haar sproeten zouden daardoor nog meer opvallen. Een douche zou ze wat dat betreft wel op prijs stellen en kan ze gelijk wat rouge op doen. Stijns wil graag dat ze er vrouwelijk en verzorgd uitziet. Voor het eerst vraagt ze zich af wat hij in haar ziet. In niets voldoet ze aan zijn ideaalbeeld.
‘Als ik een ontbijt voor ons maak kun jij je ondertussen even opfrissen. Ik laat je de badkamer zien.’ Kars’ glimlach is ontwapenend.

De geur van koffie vermengt met vis komt haar tegemoet. Kars schept net de koekenpan leeg. Een hoopje garnalen met gebakken aardappels ligt op haar bord. Verder staan op de grenenhouten tafel brood en verschillende soorten kaas, een kan melk en een pak cornflakes.
‘Wow,’ is het enige wat ze kan bedenken. Na enig wikken en wegen heeft ze toch haar spijkerbroek weer aangetrokken, een effen lichtblauw bloesje met lange mouw en een dun donkerblauw vest. Omdat er geen spiegel in de badkamer is heeft ze de rouge maar achterwege gelaten. Aan zijn gezicht te zien ziet ze er wel toonbaar uit. Hij heeft in ieder geval niet de afkeurende blik die ze van Stijn gewend is.
Kars schuift een stoel voor haar naar achteren. ‘Koffie?’
‘Graag.’ De geur van haar warme ontbijt laat het water in haar mond lopen. Ze moet gewoon een hap proeven. ‘Heerlijk,’ zegt ze met volle mond.
Met zijn lange lijf staat Kars dicht naast haar wanneer hij de bekers vol schenkt. Het lijkt net alsof hij haar met zijn lichaamswarmte aanraakt. Zit ze hier met een vreemde man, midden in een bos, in een voor haar volkomen onbekende omgeving. Ze had hem moeten nachecken.
Haar lepeltje trilt een beetje als ze de melk door haar koffie roert. ‘Ik wil straks graag mijn regiomanager even bellen. Dan weet hij dat ik goed aangekomen ben.’
‘Hier is geen verbinding. Onderweg heb ik Stijn al ingelicht en hem verteld dat we de route die ik in gedachten heb straks gaan lopen …’
‘Straks … wat, welke route?’ weet ze uit te brengen.
Kars gaat zitten. ‘Je hebt toch hopelijk wandelschoenen meegenomen.’
‘Uuh, nee … sorry, maar …’
‘Geeft niet. Ik heb wel een paar extra staan.’
At ze net nog met smaak nu voelen de garnalen in haar mond als plastic tussen haar kiezen. Ze spoelt ze met koffie weg.
‘Je moet goed eten. Het wordt een lange dag. Vandaag is zonnewende …’
Jasmijn verslikt zich.
Het volgende moment slaat Kars haar voorzichtig op de rug en krijgt het ook nog voor elkaar een glas melk in te schenken dat hij haar aanreikt.
Als ze gekalmeerd is veegt ze met de rug van haar hand de tranen van haar wangen. ‘Sorry …’
‘Geeft niet. Soms ben ik nogal overenthousiast. Maar de dag dat de zon niet ondergaat is uniek, zelfs hier. Dat is ook een trekpleister voor toeristen. Jullie reisbureau kan zich specialiseren met deze reis. Ik weet een bijzondere plek, die overigens ook zonder de zonnewende spectaculair is en die wil ik graag laten zien. Stijn vertelde dat jullie specialisme, uitzonderlijk reizen, is. Met dit fenomeen gaan jullie de spits afbijten. De mensen zullen er flink voor betalen.’
Jasmijn moet aan zijn peperdure pick-up denken. Omdat Kars over hun reisbureau praat alsof hij er gisteren nog geweest is, kan ze zich wat ontspannen. De opmerking, “de spits afbijten”, zou een uitdrukking van Chantal kunnen zijn. Nee, van Stijn. Chantal doet alsof het háár uitlatingen zijn. Feitelijk loopt Chantal altijd om hem heen te dartelen. Het idee dat Stijn haar weggestuurd heeft nestelt zich in haar hoofd en zou een verklaring kunnen zijn voor deze plotselinge carrièreswitch. Dat hij achter haar rug om Kars benaderd heeft geeft aan dat hij absoluut geen vertrouwen in haar capaciteiten heeft. Ze schuift haar bord weg.
‘We kunnen eerst je bagage naar de Bed&Breakfast brengen. Daar kun je jouw regiomanager bellen als je dat geruststelt, maar denk eraan, we hebben een forse mars voor de boeg. Van hieruit vertrekken scheelt ons zeker een uur.’
‘Een úúr?’
‘Een half uur bergafwaarts en een half uur terug,’ legt Kars met een kalme uitdrukking op zijn gezicht uit, alsof ze een kleuter is.
‘Ik weet het niet. Het overvalt me allemaal. Slaap jij wel eens?’ Ze schuift op haar stoel heen en weer.
Met een raadselachtige blik neemt hij haar op. ‘Ik heb inderdaad weinig slaap nodig,’ zegt hij met een brede grijns.
Kars ziet er nu zo jongensachtig uit dat ze de knoop doorhakt. ‘Laten we maar zo snel mogelijk gaan dan. Maar, ooh wee, als het niet spectaculair genoeg is.’
‘Goed. Smeer jij brood voor onderweg? Dan zoek ik de spullen bij elkaar.’
‘En mijn schoenen,’ roept ze hem achterna. ‘Heb je ook een dikke trui of iets dergelijks?’ Op de één of andere manier voelt hij als een broer.

‘Is het nog ver?’ Haar conditie is nul komma nul. Het valt haar mee dat Kars in een opperbest humeur blijft ondanks haar getreuzel. Wel een goede eigenschap voor een gids. Het verbaast haar dat ze durft te zeuren. Stijn zou flippen. Is ze nog wel verliefd op hem? Of is ze verliefd op het idee een relatie te hebben?
Kars staat stil, iets verderop, nog steeds zo fit als een hoentje. ‘Een dik uur ongeveer. Je doet het meer dan goed. We lopen bijna alleen bergopwaarts.’
Ze gelooft er niets van. Het gaat in een slakkentempo en hij draagt ook nog alle bagage. ‘Het mag wel een trip voor de beoefende bergwandelaar worden,’ hijgt ze. ‘Ik weet niet wat de gemiddelde toerist zich voorstelt bij een vakantie als dit.’ Ze blijft voorovergebogen staan. Met diepe teugen haalt ze adem.
Ze heeft geen idee hoe lang ze al onderweg zijn. Alles voelt een beetje onwerkelijk. De dag lijkt ongemerkt aan haar voorbij te glijden. ‘Word jij hun gids?’
‘Kom, we gaan verder. Nog even doorbijten.’
Jasmijn gaat weer rechtop staan. Het bos is eindeloos en donker en ze is benieuwd of ze iets van de langste dag meekrijgt op deze manier. Ze had zich altijd een groot vuur voorgesteld en van die alternatieve mensen die eromheen dansen.
Zijn lange gladde benen zijn gespierd. Had ze zelf ook maar een korte broek meegenomen. De strakke jeans knelt haar benen af.
‘Zijn de Vikingers niet de grondleggers van het midzomernachtfeest?’ Wil ze weten wanneer ze eindelijk buiten adem naast hem staat.
‘Niet dat ik weet, in elk land heb je van die heidense gebruiken van de inheemse bevolking.’
‘Ben je zelf geen afstammeling van de inheemse bevolking? De Noormannen waren toch allemaal roodharig?’
Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt hij haar aan. ‘En jij dan?’
‘Zou kunnen,’ zegt ze. ‘Ik ken mijn wortels niet.’ Het enige wat ze weet is dat ze van pleeggezin naar pleeggezin hopte. Ze was niet schattig genoeg en te in zichzelf gekeerd. Bij het laatste gezin werd ze weggehaald omdat ze ‘s nachts in de tuin keer op keer cirkels aan het uitgraven was. Dat was ze vergeten. Maar waarom herinnert ze het zich nu weer?
‘Misschien ontdek je ze vandaag,’ zegt Kars.
‘Hoe bedoel je?’ Weer voelt ze die vreemde kilte op haar armen.
Kars haalt alleen zijn schouders op. ‘Vind jij je achternaam niet vreemd?’ Zijn ogen lijken iets op te lichten nu het donkerder wordt. Midzomernacht is toch niet zo helder als ze beweren. Hij staat dicht naast haar. Te dicht. Haar hart bonkt in haar keel. Hoe naïef is ze, om met een vreemde deze berg op te gaan?
Een eentonig gejank klinkt spookachtig door de bergen. Ze kan een rilling nauwelijks onderdrukken.
‘Wij hebben nog meer overeenkomsten,’ zegt Kars. ‘Jouw ogen trekken op een bijzondere manier de aandacht.’
Nu wordt hij echt creapy. ‘De laatste opmerking die ik over mijn ogen kreeg, was dat ze een soort van spinazieachtige poepkleur hebben,’ snauwt ze hem toe om haar angst te verbergen. Ze moet de neiging weg te willen rennen onderdrukken. En waarheen? Kak.
Zijn lach schalt als een echo door het bos. Maar dan wordt Kars doodserieus. ‘Wij hebben dezelfde kleur,’ beweert hij.
‘Niet.’ Verwildert kijkt ze om zich heen. Het wordt steeds donkerder. Hoezo, de zon gaat niet onder?
‘Wel.’ Voor het eerst straalt er iets van ongeduld uit zijn houding.
Haar ademhaling gaat veel te snel. Opnieuw weerkaatst een eenzaam gehuil door het woud. Ze tuurt door de bomen maar ziet alleen maar meer bomen. ‘Zijn hier wolven?’
‘Ja.’
Nu meent ze overal dierengeluiden te horen. Knappende takken, geritsel. Zelfs snuiven.
‘Kom, miss Orion, we zijn bijna boven.’
Ze negeert zijn ironische ondertoon. ‘En beren?’
‘Jawel, maar niet per se hier. Meer in het oosten,’ roept hij over zijn schouder.
Kars heeft flink de pas erin. Half struikelend strompelt ze achter hem aan. Ze weet zeker dat ze blaren heeft. Deze avonturentrip zal ze absoluut afraden, dat wil zeggen, als ze het geluk heeft hier ongeschonden uit te komen. Levensgevaarlijk voor toeristen. En hij wil ook nog kamperen. Ze houdt van de natuur, maar wel in een overzichtelijk bos met wandelbordjes, af en toe een konijntje, of misschien een hert. In het ergste geval een verdwaalde vos.
Hij stopt en draait zich om. ‘Elanden zijn hier wel,’ zegt hij met zijn mondhoeken omhoog.
Ze vindt er niets grappigs aan. ‘Doen die niks met dat gewei?’ Haar adem schuurt in haar keel.
‘Alleen als ze bronstig zijn.’ Hij pakt haar hand. In tegenstelling tot zijn plagerige blik is zijn greep hard. Ze probeert zich los te trekken. Zijn vingers lijken bankschroeven. ‘We moeten opschieten,’ zegt hij en trekt haar achter zich aan.
Ze laat haar ogen over de grond dwalen op zoek naar een tak. Voor het eerst in haar leven voelt ze vechtlust. Mocht hij bronstige gedachten krijgen zou ze flink op hem in meppen – tenminste – als ze de kans krijgt.

De diepte laat haar duizelen. Kars slaat een arm om haar heen. Het meertje ligt als een roerloze cirkel staalblauw onder hen. Als hij haar niet vasthield zou ze gesprongen zijn, dat weet ze zeker. Die neiging krijgt ze altijd op grote hoogte; plus de verpletterende aanwezigheid van haar droom. Onwillekeurig zoekt ze de langwerpige tafel. Nu weet ze ook waar zijn ogen haar aan herinneren.
‘Zal ik je de betekenis van mijn achternaam vertellen, Jasmijn?’ Hij gebruikt dezelfde tonen als, “de Dertien”.
Schokkerig haalt ze adem. Dit gebeurt niet echt. Of toch wel?
‘Universet, betekent universum.’ De woorden vormen zich in haar hoofd.
Kleine speldenprikken dansen over haar rug en ze meent dat ze gaat flauwvallen. Zijn armen weerhouden haar ervan. De greep om haar heupen voelt beklemmend en beschermend tegelijkertijd. Kars gaat achter haar staan en drukt haar tegen zich aan.
Ze is niet in staat zich ertegen te verzetten en voelt zich net een vlieg in een web. Maar zou de vlieg ook het verlangen hebben zich tegen de vijand aan te klemmen? Of is Kars een vriend? Ze staat te trillen op haar benen.
‘Kijk,’ zegt Kars en wijst naar de zon. ‘We zijn net op tijd.’
Nu de enorme roodoranje bal langzaam naar beneden zakt, ziet ze pas de schittering van de zee tussen de fjorden. Het lijkt zo dichtbij dat ze meent dat de zon met een sisser in het zeewater zal zakken. Ze ziet zelfs hoe zonnen-explosies met een kracht in het heelal gesmeten worden. Ergens in haar hoofd hamert een stemmetje dat dit onmogelijk is.
In de ban van het natuurverschijnsel houdt ze haar adem in.
Op het moment dat de zon de zee raakt, beweegt de oranje gloed zich als een brandgang via de fjord door het bos naar het meertje, en zodra de oranje massa het water bereikt ontstaat er een fel licht vanuit de diepte. Alsof een lont een explosie van witte vonken veroorzaakt.
In eerste instantie verblindt het haar, maar algauw wordt ze ernaartoe getrokken.
Kars’ armen houden haar tegen.
‘Dit is wat de inheemsen zagen op hun heilige plaatsen.’ Muzikale tonen komen van overal. Nog meer woorden vormen zich in haar hoofd. ‘En er werd gepaard met het menselijke ras, maar die vermenging mag niet meer. Begrijp je dat, Jasmijn? Wat je relatie met Stijn betreft?’
‘Wát? Hoe weet …’ De lucht wordt uit haar longen geperst. Het licht in het meertje neemt nu de vorm van een levensgroot vuur aan. Ze krijgt het gevoel dat ze platgedrukt wordt. Iets stijgt uit het water omhoog. Ze wordt opgezogen.

Ze ligt op een behandeltafel die in een crèmekleurige ruimte zweeft, omringt door ramen. De sterren zien er totaal anders uit dan vanaf de aarde. Met een onmeetbare snelheid suizen ze door het universum. Helemaal niet zwart, maar doordrongen van intense kleuren die een aangename energie uitstoten. Lichtwezens bewegen onhoorbaar om haar heen. Uiteindelijk vormen ze een kring, allemaal met hun handpalmen op haar gericht. Uit hun dunne vingers stroomt een helder licht. Muziektonen, liefdevol en teder, zwellen aan en dempen in een vloeiende golfbeweging.
Jasmijn sluit haar ogen en laat zich in het ritme opnemen. De tonen vormen het woord Orion, en het voelt alsof ontelbare muziekdeeltjes haar lichaam binnen zwermen. Ergens dringt het tot haar door dat de muziek op aarde plat is. Haar hele leven op aarde is verwrongen tot iets rechtlijnigs. Haar aardse ik scheurt als een beklemmend doek van haar lichaam.
‘Jasmijn …’ Ze opent haar ogen.
De vrouw met de lichtgevende ogen drukt haar een koel voorwerp in handen. ‘Dit is een edelsteen van jouw thuisplaneet in het sterrenstelsel Orion. Als je die tegen je hart houdt activeer je hem en sta je met ons in verbinding. Wanneer wij contact met je zoeken zul je de aandrang niet kunnen weerstaan deze steen te willen pakken …’

… Met een duizelingwekkende vaart valt Jasmijn in de diepte. Ze hapt naar adem, maait om zich heen en ontdekt dat ze in haar pyjama op haar tuinstoel ligt.
De zon verblindt haar.
Auto’s toeteren.
Om het geluid te weren houdt ze haar vuisten voor haar oren.
Uitlaatgassen vullen haar neusgaten. Andere indringende geuren die haar nooit eerder opgevallen zijn dringen haar poriën binnen. Bah.
De muziek zit echter nog in haar lichaam en kalmeert haar. Bewegingsloos blijft ze zo een poos liggen. Uiteindelijk komt ze overeind. Ze heeft de behoefte om vastigheid onder haar voeten te hebben en wankelt over het harde, doods aanvoelende balkon. Struikelt over de drempel en schaaft haar voeten. Haar smartphone op de salontafel verspreidt een kabaal, het lijkt haar hersenen direct te raken. Een weldadige stilte laat de lucht uit haar longen ontsnappen als het apparaat plotseling stopt.
Ze moet Kars bellen, alleen hij kan uitleggen … maar … maar … was alles slechts een droom?
Dit gegeven laat ze even op zich inwerken.
Tranen vullen haar ogen.
Ze herinnert de woorden van de vrouw en opent haar linkerhand. De melkkleurige ronde steen ziet er heel gewoontjes uit. Als vanzelf brengt ze die naar haar hart. Het volgende moment baadt haar appartement in een witblauwig licht. Aangename trillingen, doordrongen van lage tonen nemen bezit van de ruimte. De steen in haar hand komt tot leven en straalt dezelfde kleur uit als de ogen van de vrouw. En van Kars.
‘Hallo, Jasmijn.’ Ze herkent zijn tonen maar kan hem nergens ontdekken. ‘Ik zal de komende tijd je mentor zijn …’
‘Ik … wat …’ Jasmijn rent naar de spiegel in de gang. Haar ogen! En ze weet, vanaf nu zal haar leven een nieuwe wending nemen. In alle opzichten.
‘De mensen zullen je verandering niet opmerken,’ zegt Kars. ‘Wij controleren de gedachten van inheemsen – de meesten althans – degenen die zitten gevangen in een illusie. Voor hen heb jij altijd deze uitstraling gehad. Je hoort bij ons, welkom thuis, miss Orion.’
Het gevoel eindelijk een soort van familie te hebben zingt door haar lichaam. ‘Jij bent mijn broer?’ Een muzikale toon vibreert door haar stem.
‘Zoiets …’ In de edelsteen verschijnt zijn plagerige blik. ‘En voor alle duidelijkheid, ik heb geen bronstige gedachten.’

Haar lach klinkt als duizend tinkelende belletjes.

(Meta Boonstra)